donderdag 14 april 2016

Hersenspinsels: bepsiegelingen op de spyche van het project

Voor het derde jaar op een rij voert de energie van de lente mij naar Boom Nummer 2 van Project Hersenspinsels. Na opnieuw een winter van emotionele afstand, borrelt, met het ontvouwen van vers, sappig blad buiten, ook in mijn binnenste de inspiratie als volkomen natuurlijk weer op. Dat vind ik bijzonder. Want als je mij drie jaar geleden had verteld, dat ik over drie jaar nog steeds met dit project bezig zou zijn (en nog niet eens op een derde zou zijn) was ik, ongeduldig en resultaatgericht standje als ik was, er nooit aan begonnen. Inmiddels heb ik geleerd mijn inspiratie en het daaruit vloeiende proces met al haar onvoorspelbare grillen niet te veroordelen, maar te vertrouwen. Een vaardigheid die onontbeerlijk is om geduld en volharding op te kunnen brengen bij een creatief project als dit. Een vaardigheid die ik, net als geduld en volharding, niet dacht te kunnen leren. Maar het leerproces geschiedt, als het verlangen om te leren maar groot genoeg is. Wat moet groeien, zal groeien. En dat blijkt ook te gelden voor een aantal andere creatieve- en levenskunsten, waarvoor Project Hersenspinsels fungeert als één grote leertuin en spiegel.


Zo was die eerste lente, het was 2014, mijn diepe verlangen om mijn hoofd, hart en buik met elkaar te laten samenwerken. Na heel mijn jongvolwassen leven 'uit alleen een hoofd te hebben bestaan', was ik, na voor de zoveelste keer te zijn vastgelopen, jarenlang aan het graven geweest in de gevoelslagen daaronder, naar mijn sensitiviteit, mijn intuïtie, mijn passie. Ik begon een glimp op te vangen van de inspiratie, creativiteit en levensvreugde die zich daar allemaal bevonden en van wat ik ermee zou kunnen. Maar ik zat nog zo vast in de 'veilige' gewoonte van mijn rationele denken, dat mijn verstand al dat innerlijke weten steeds weer overschreeuwde. Balans vinden tussen die twee uitersten, dat wilde ik liever dan wat ook. En dus begon ik, gestuurd door de symboliek vanuit mijn onbewuste, met het spinnen van de draden die de kruin van de boom zouden gaan verbinden met de wortels. Ragfijne draden, kilometers lang. Hele donkere draden en hele lichte en vele tinten daar tussenin. Ik had al een boom gemaakt van dikke snoeren en er waren vele verleidelijke redenen om op dat pad verder te gaan en ook nog vele andere 'briljante' ideeën in mijn hoofd die schreeuwden om uitvoering. Maar iets zei me dat Boom Nummer 2 uit heel veel dunne draden moest worden opgebouwd, hoeveel werk dat ook zou zijn. Ik koos ervoor om die innerlijke, niet beargumenteerde weg te volgen. Daarmee zette ik een hele belangrijke stap in het verbinden van mijn hoofd met mijn hart en buik. En met elke centimeter dunne, breekbare draad die ik, trouw aan mezelf, spon, tegen alle steeds weer terugkerende mitsen en maren en onzekerheden en rationele twijfels in, werd die verbinding steeds een stukje sterker. Al had ik dat toen natuurlijk allemaal nog niet zo door.


De tweede lente had ik een heel andere uitdaging voor de boeg. Daar waar ik dat eerste voorjaar vele uren, relatief onbezorgd, in het zonnetje had zitten spinnen, moest ik nu de confrontatie aangaan met de onbekende duisternis van de schaduwzijde. Van Boom Nummer 2 en... van mezelf... Want ik kon wel mooi in theorie een boom met alle tinten van de regenboog aan het bouwen zijn. Maar om werkelijk te weten waar ik mee bezig was, moest ik toch echt ook mijn eigen vijftig tinten grijs ontdekken, ook de allerdonkerste. En laat dat nou precies datgene zijn, waar ik bij het ontspruiten van dat voorjaar mee worstelde.